Grindwinning

Ongeveer vijf miljoen jaar geleden trok de Krijtzee zich terug uit Zuid-Limburg. Een grote rivier die smelt- en regenwater afvoerde vanuit het achterland was de zogenaamde Oost-Maas. Deze rivier kwam vanuit de Vogezen en liep via de Ardennen het huidige Limburg in en stroomde de meer oostelijk gelegen Rijn in die uiteindelijk zou uitmonden in de Noordzee. Deze Oost-Maas, die naar alle waarschijnlijkheid van Eysden over Noorbeek, via Gulpen richting Kerkrade liep, heeft in het toen vlakke land dalen uitgeslepen. Hierbij is het merendeel der dalen ontstaan en is het heuvelachtige land gevormd dat zo karakteristiek is voor Zuid-Limburg. Ongeveer 70.000 jaar geleden is de loop van deze Oermaas dramatisch gewijzigd. De oorzaak hiervan ligt in het omhoog komen van het oosten van Limburg, Limburg kantelde als het ware. Hierdoor werd de loop van de Oost-Maas westwaarts gedwongen en is zij vanuit Eysden over Cadier en Keer, Berg en Terblijt richting Schimmert gaan lopen. Op de plekken waar de Oost-Maas zich terugtrok, hadden zich in de loop der jaren allerlei sedimenten afgezet, welke de rivier uit de Ardennen en de Vogezen had meegesleurd. Het was vooral zand en grind dat op de rustige plekken van de rivier naar de bodem was gezakt. Dit grind is vrijwel overal in Zuid-Limburg te vinden omdat de Maas in de loop der millenia vrijwel overal heeft gestroomd. Er ligt echter geen grind in het gebied ten zuiden van Epen en rond Ubachsberg waar de Maas dus nooit gestroomd heeft. 

De Romeinen hebben het grind al gebruikt en wel voornamelijk in de aanleg van hun wegennet. Zo is bekend dat de negen meter brede legerweg die van Tongeren over Maastricht, Valkenburg via Heerlen naar Keulen liep, van een grind onderlaag van 30 cm dik was voorzien. Deze verhardingslaag was met name in drassige gebieden, zoals rond Voerendaal, hard nodig. 

Grindgroeves of “Kiezelkoele” kwamen in geheel Zuid-Limburg voor onder andere te Simpelveld, Mechelen, Wittem, Bocholtz en Klimmen. De groeves waren meestal eigendom van de gemeente, maar ook particuliere afgravingen kwamen veelvuldig voor. In veel archieven van gemeenten zijn sporen van deze grindwinning terug te vinden, bijvoorbeeld in daartoe afgegeven hinderwetvergunningen. Het afgraven ging meestal op primitieve wijze. Het grind, dat in dikke compacte lagen met grond en zand tot stevige pakketten was geperst, werd met behulp van stokken losgestoken uit vrij steile wanden. Het losgekomen grind werd daarna gezeefd waar zand, fijn en grove kiezel van elkaar gescheiden werd. Het grove zand en de fijne kiezel werd verkocht voor metsel- en betonwerken. De keien werden voornamelijk gebruikt voor bestrating en in de bouw. De zeer grote keien werden gebruikt als zogenaamde schampstenen op de hoek van gebouwen en oprijlanen. Bij het onderhoud van de gemeentelijke wegen werd vanaf 1800 een beroep gedaan op de inwoners. Inwoners werden door de veldwachter gesommeerd om op een bepaald tijdstip met kar of wagen te verschijnen bij de gemeentelijke grindgroeve. Vanuit hier moest de inwoner dan een lading grind vervoeren naar een te repareren wegdeel binnen zijn gemeente. Een dergelijke verplichting kon overigens ook weer afgekocht worden. Het was in principe een verkapte vorm van belasting in natura. Deze hand- en spandiensten werden halverwege de twintigste eeuw afgeschaft.

Nadere bronnen en literatuur: